Menu Content/Inhalt

Niederländische Klassenvorschriften

… natürlich auf niederländisch …

(Angaben sind ohne Gewähr und ungeprüft. Wer eine Übersetzung hat, möge sie uns bitte mailen, danke!)

Zuerst der Link auf die niederländische Klassenvereinigung

Hier die Klassenvorschriften von 2012 als Pdf. 


KONINKLIJK NEDERLANDS WATERSPORT VERBOND



KLASSENVOORSCHRIFTEN 
NATIONALE 16 m2 KLASSE 
2012 
 

 

INLEIDING 

 

Een 16 m2 (romp, aanhangsels, tuigage en zeilen) die wil deelnemen aan wedstrijden is onderworpen aan certificering door middel van een certificeringscontrole door een officiële meter Alle onderdelen, m.u.v. de zeilen, worden gezamenlijk met de romp gemeten waarna alleen de romp wordt voorzien van een certificeringsmerk. Zeilen worden in het algemeen separaat gemeten en van een certificeringsmerk voorzien. Zeilen kunnen ook worden gecertificeerd en van een certificeringsmerk worden voorzien door een zeilmaker, indien daartoe aangesteld in overeenstemming met een licentieovereenkomst met het Watersportverbond.. 
Een 16 m2 (romp, aanhangsels, tuigage en zeilen) mag door iedereen worden gebouwd mits wordt gebouwd volgens de door het Watersportverbond verstrekte standaard tekeningen, bouwbestek en klassenvoorschriften. De uitrusting moet voldoen aan de bouwspecificaties en deze klassenvoorschriften. 
Voorschriften m.b.t. het gebruik van uitrusting tijdens een wedstrijd zijn opgenomen in de Regels voor Zeiluitrusting Deel I en de Regels voor Wedstrijdzeilen. 
Dit zijn gesloten klassenvoorschriften hetgeen betekent dat alles wat niet uitdrukkelijk is toegestaan in deze klassenvoorschriften, is verboden. 
Naast een certificaat voor de boot dient tijdens het wedstrijdzeilen de verantwoordelijke persoon aan boord in het bezit te zijn van een startlicentie (zie bepaling van het Watersportverbond bij regel 46 RvW). Informatie hierover en een aanvraagformulier zijn te vinden op de website van het Watersportverbond (www.watersportverbond.nl). 
Deze samenvatting is alleen bedoeld als informele achtergrondinformatie. De klassenvoorschriften van de Nationale 16 m2-klasse starten op de volgende pagina. 
Wijzigingen t.o.v. de vorige versie zijn aangegeven in de kantlijn. 
 
DEEL I - BEHEER 
Hoofdstuk A - Algemeen 
 
A.1 TAAL 
 
A.1.1 De officiële taal van de klasse is Nederlands. In geval van een dispuut over de vertaling prevaleert de Nederlandse tekst 
 
A.1.2 Gebruik van het woord “moeten” geeft een verplichting aan. Gebruik van het woord “mogen” geeft aan dat het is toegestaan 
 
A.1.3 Wanneer een term “vet” gedrukt is, geldt de definitie uit de RvZ en wanneer een term “cursief” gedrukt is geldt de definitie uit de RvW. Dit geldt niet voor termen opgenomen in titels. 
 
A.2 AFKORTINGEN 
 
A.2.1 ISAF International Sailing Federation KNWV Watersportverbond KA Klassenautoriteit RvZ Regels voor Zeiluitrusting RvW Regels voor Wedstrijdzeilen RvK Reglement voor Klassenorganisaties 
 
A.3 AUTORITEIT 
 
A.3.1 De Klassenvoorschriftenautoriteit van de klasse is het Watersportverbond. Een vertegenwoordiger van de KA moet door het Watersportverbond worden gehoord over alle zaken die betrekking hebben op deze klassenvoorschriften. 
 
A.3.2 De Klassenautoriteit van de klasse is de 16 m2 Klasse Organisatie 
 
A.3.3 Niettegenstaande hetgeen in deze voorschriften is voorgeschreven, heeft de certificeringsautoriteit de bevoegdheid om een certificaat in te trekken en moet dat ook doen op verzoek van het Watersportverbond. 
 
A.4 BOTENADMINISTRATIE VAN DE KLASSE 
 
A.4.1 De taken m.b.t. de botenadministratie van de klasse worden uitgevoerd door het Watersportverbond. 
 
A.5 WIJZIGINGEN VAN KLASSENVOORSCHRIFTEN TIJDENS EEN EVENEMENT 
 
A.5.1 Bij klassenevenementen – zie RvW 89.1 (d) – mag de klassenorganisatie geen toestemming verlenen aan de organiserende autoriteit om de klassenvoorschriften te wijzigen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Watersportverbond. Voor alle andere evenementen is regel 87 RvW van toepassing. 
 
A.6 WIJZIGINGEN VAN KLASSENVOORSCHRIFTEN 
 
A.6.1 Wijzigingen van de klassenvoorschriften moeten worden goedgekeurd door het Watersportverbond in overeenstemming met de procedure zoals beschreven in het RvK 
 
A.6.2 Van klassenvoorschriften is steeds de laatste versie van toepassing, welke door het Watersportverbond is goedgekeurd en gepubliceerd. 
 
A.6.3 Alle boten moeten voldoen aan de geldende klassenvoorschriften ook de boten die zijn gebouwd of gefabriceerd voor de ingangsdatum van de geldende klassenvoorschriften. 
 
A.7 INTERPRETATIES VAN KLASSENVOORSCHRIFTEN 
 
A.7.1 Interpretaties van de klassenvoorschriften moeten worden gegeven door het Watersportverbond in overeenstemming met de procedure zoals beschreven in het RvK. 
 
A.8 ZEILNUMMERS 
 
A.8.1 Zeilnummers moeten worden uitgegeven door het Watersportverbond 
 
A.8.2 Zeilnummers worden opeenvolgend uitgegeven te beginnen met “1”. 
 
A.8.3 Het Zeilnummer moet overeenstemmen met het nummer van het certificeringsmerk van de romp (zie A.10.1 (c)) 
 
A.9 CERTIFICAAT 
 
A.9.1 Een certificaat moet de volgende informatie bevatten: 
 
1. Naam van de klasse 
 
2. Certificeringsautoriteit 
 
3. Gegevens eigenaar (naam en adres en eventueel lidnummer) 
 
4. Zeilnummer zoals uitgegeven door het Watersportverbond 
 
5. Romp identificatie (zie toelichting) 
 
6. Bouwer/bouwjaar 
 
7. Correctiegewicht 
 
8. Datum uitgifte eerste certificaat 
 
9. Datum uitgifte certificaat 
 
10. Verleende dispensaties 
Rompidentificatie: Als rompidentificatie kunnen dienen het HIN (Hull Identification Number), de meetsticker of het CB stempel. 
 
A.10 EERSTE CERTIFICERING 
 
A.10.1 Voor de uitgifte van een certificaat voor een boot (m.u.v. de zeilen) die nog niet eerder gecertificeerd is gelden de volgende voorwaarden: 
 
(a) Er moet op de boot (m.u.v. de zeilen) een certificeringscontrole worden uitgevoerd door een officiële meter die het officiële meetformulier volledig moet invullen. De certificeringscontrole vindt plaats op een door de officiële meter te bepalen plaats en tijd. . 
 
(b) Het meetformulier en een volledig ingevuld en ondertekend registratieformulier moeten door de eigenaar worden opgestuurd aan de certificeringsautoriteit. Het verschuldigde bedrag voor de uitgifte van een certificaat, indien voorgeschreven, dient te worden overgemaakt aan de certificeringsautoriteit. 
 
(c) Na een succesvolle certificeringscontrole en betaling van het verschuldigde bedrag voor certificering, indien voorgeschreven, mag de certificeringsautoriteit een certificaat uitgeven. Daarnaast moet de boot worden voorzien van een certificeringsmerk, waardoor de boot herkenbaar is en dat niet mag worden verwijderd. Dit certificeringsmerk bestaat uit een in de romp geslagen CB stempel met het zeilnummer. 
 
(d) Een voor 1 januari 2012, door het Watersportverbond verleende dispensatie, wordt ieder jaar stilzwijgend verlengd. De dispensatie en daarmee het certificaat komt te vervallen op het eerste moment waarop een ingreep aan de boot plaatsvindt waarbij de afwijking kan worden hersteld, dit ter beoordeling van het Watersportverbond. 
 
A.11 GELDIGHEID VAN HET CERTIFICAAT 
 
A.11.1 Een certificaat verliest zijn geldigheid door: 
 
(a) Een verandering in één van de gegevens op het certificaat zoals weergegeven in A.9.1 
 
(b) Vernieuwingen of veranderingen aan romp of tuigage, anders dan klein onderhoud zoals schuren, schilderen, lakken of kleine reparaties die niet van invloed zijn op de prestaties of het karakter van de boot. Dergelijke vernieuwingen en/of veranderingen moeten worden gemeld bij de certificeringsautoriteit. 
 
(c) Intrekking van het certificaat door de certificeringsautoriteit. 
 
(d) Uitgifte van een nieuw certificaat 
 
A.12 HER-CERTIFICERING 
 
A.12.1 De certificeringsautoriteit mag een nieuw certificaat uitgeven voor een eerder gemeten boot; 
 
(a) Indien het certificaat zijn geldigheid heeft verloren conform A.11 (a), na ontvangst van het oude certificaat, opgave van de verandering en betaling van de administratieve kosten 
 
(b) Indien het certificaat zijn geldigheid heeft verloren conform A.11 (b) of (c), na een eventuele certificeringscontrole, ter beoordeling van de certificeringsautoriteit, onder toepassing van de procedure zoals beschreven in A.10 
 
(c) In andere gevallen onder toepassing van de procedure zoals beschreven in A.10 
 
A.13 ARCHIVERING VAN CERTIFICERINGSDOCUMENTEN 
 
A.13.1 Het Watersportverbond moet: 
 
(a) De originele documenten bewaren op basis waarvan het huidige certificaat is (en eventueel eerdere certificaten zijn) uitgegeven. 
 
(b) Op verzoek deze documenten overdragen aan de nieuwe certificeringsautoriteit, bij export van de boot. 
Hoofdstuk B - Voorwaarden voor deelname van boten 
Om deel te mogen nemen aan wedstrijden moet een boot voldoen aan de voorschriften in dit hoofdstuk 
 
B.1 KLASSENVOORSCHRIFTEN EN CERTIFICERING 
 
B.1.1 Boten moeten: 
 
a) in overeenstemming zijn met de klassenvoorschriften 
 
b) zijn voorzien van een geldig certificaat 
 
c) zijn voorzien van een geldig certificeringsmerk. 
 
B.1.2 Zeilen moeten zijn voorzien van een geldig, door het Watersportverbond uitgegeven, certificeringsmerk 
 
DEEL II - VOORSCHRIFTEN EN BEPERKINGEN 
Tijdens het wedstrijdzeilen moeten zowel boot als bemanning voldoen aan de voorschriften in Deel II. In geval van strijdigheid prevaleert Hoofdstuk C. 
De voorschriften in Deel II zijn gesloten klassenvoorschriften. Certificerings- en uitrustingscontrole moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de RvZ behalve indien daar in dit deel van wordt afgeweken. 
Hoofdstuk C – Voorwaarden voor wedstrijdzeilen 
 
C.1 ALGEMEEN 
 
C.1.1 REGELS 
 
(a) Een trapeze systeem mag worden gebruikt (wijziging regel 49.1 RvW). Dit voorschrift mag door wedstrijdbepalingen worden gewijzigd. 
 
(b) Regel 50.4 RvW is gewijzigd zoals aangegeven in voorschrift G.4.3. 
 
(c) De RvZ Deel I - Gebruik van Uitrusting – is van toepassing 
 
C.2 BEMANNING 
 
C.2.1 BEPERKINGEN 
 
1. De bemanning moet bestaan uit 2 personen 
 
2. Bemanningsleden mogen tijdens een evenement worden vervangen m.u.v. van de verantwoordelijke persoon (conform regel 46 RvW). Wedstrijdbepalingen mogen dit voorschrift wijzigen. 
 
C.3 PERSOONLIJKE UITRUSTING 
C.3.1 VERPLICHT 
(a) De boot moet zijn uitgerust met een persoonlijk drijfmiddel voor elk bemanningslid, minimaal conform de minimum standaard ISO 12402-5 (EN393): 50N 
C.3.2 TOEGESTAAN 
 
(a) Een trapezevest voor één bemanningslid, niet zijnde de stuurman. 
 
C.4 RECLAME 
 
C.4.1 BEPERKINGEN 
Deelnemer reclame in overeenstemming met Regulation 20.3.2 van de ISAF Reclame Code (ISAF Regulation 20) is niet toegestaan. 
 
C.5 DRAAGBARE UITRUSTING 
 
C.5.1 VERPLICHT 
(1) Een doelmatige peddel of pagaai. 
(2) Een hoosvat, of een goedwerkende handpomp. 
(3) Een drijvende sleeplijn van 15 m met een diameter van 10 mm. 
 
C.5.2 TOEGESTAAN 
(1) Elektronische instrumenten voor tijdsmeting, (horloge en/of chronograaf) en koersbepaling (kompas). Deze instrumenten moeten worden gevoed door een interne batterij en/of zonnecel en mogen niet zijn uitgerust met mogelijkheden voor invoer en correlatie van data. 
(2) Mechanisch kompas. 
(3) Windvaan, mechanisch. Uitvoeringsvorm vrij 
(4) Een anker met een minimaal gewicht van 7,5 kg en een ankerlijn. 
(5) Mobiele telefoon (niet voor gebruik tijdens wedstrijden) 
 
C.6 ZEILEN 
 
C.6.1 AANPASSINGEN, ONDERHOUD EN REPARATIE 
(a) Zeilen mogen op geen enkele wijze worden aangepast anders dan toegestaan in deze klassenvoorschriften. 
(b) Onderhoud zoals het herstellen van naden en het repareren van scheuren is toegestaan zonder hermeting en hercertificering. 
 
C.6.2 BEPERKINGEN 
(a) Er is geen beperking op het aantal zeilen dat gebruik mag worden tijdens een evenement. 
Dit voorschrift mag door wedstrijdbepalingen worden gewijzigd. 
 
C.6.3 GROOTZEIL 
(a) GEBRUIK 
 
(1) Het zeil moet worden gehesen met een klauwval en een piekeval. De uitvoering moet zodanig zijn ingericht dat het zeil op het water kan worden gehesen en gestreken. 
 
(2) Het zeil moet met een marllijn om de mast bevestigd zijn. 
 
(3) De afstand van het hart van het zeilbevestigingspunt in de halshoek mag maximaal 15 mm boven de bovenkant van de giek of het verlengde daarvan uitkomen, gemeten loodrecht op de giek. 
 
(4) De kous in de klauwhoek van het grootzeil moet direct zijn vastgezet op het zeilbevestigingspunt van de gaffel nabij de klauw. 
 
(5) Het achterlijk, verlengd voor zover nodig, moet de bovenzijde van het rondhout van de giek en de onderzijde van het rondhout van de gaffel snijden vóór het uiteinde van de giek respectievelijk de gaffel. 
 
C.6.4 FOK 
(a) GEBRUIK 
(1) Het snijpunt van het voorlijk van de fok, of het verlengde daarvan, met de voorkant van het mastrondhout mag niet lager liggen dan 4300 mm vanaf hart mastbout. 
(2) Het snijpunt van het voorlijk van de fok, of het verlengde daarvan, met bovenkant dek moet liggen op maximaal 85 mm, gemeten uit de voorkant van de steven. 
(3) De fok moet buiten de kuiprand gevoerd worden 
 
Hoofdstuk D/E/F – Romp/Rompaanhangsels/tuigage 
 
2.1 RESERVE 
 
2.2 RESERVE 
 
2.3 MASSA 
 
2.3.1 De massa van de kiel, bestaande uit doodhout met ballastkiel ( 80 kg +/- 2 %) inclusief kielbouten, volgplaten, moeren en hijsogen, in droge toestand, moet 102,5 kg zijn. 
 
2.3.2 De massa van de kale romp, zonder kiel, in droge toestand, mag niet minder zijn dan 280 kg. Onder de kale romp wordt verstaan: de romp met inbegrip van het dek, de mastkoker, de scheg, het roer, de helmstok en alles wat permanent vast geschroefd of gelijmd zit en de beschermende verf en/of laklaag 
 
2.3.3 Onder "droge toestand" wordt verstaan voor een nieuwe romp; voor deze ooit met water in aanraking is geweest en voor een niet nieuwe romp; droog naar het oordeel van de meter 
 
2.3.4 Indien de massa van de kale romp minder is dan 280 kg, moet het verschil, het welk hoogstens 30 kg mag zijn, worden aangevuld door compensatieballast. 
De compensatieballast moet bestaan uit vier gelijke rechthoekige massieve stukken lood met een max. hoogte van 10 cm en van gelijke massa die na keuring en waarmerking door de meter, permanent zo hoog en ver mogelijk naar buiten moeten worden aangebracht met hun grootste oppervlakte tegen het spant verdeeld over bakboord- en stuurboordzijde achter spant 2 en voor spant 6. 
 
2.4 KIEL, ROER, HELMSTOK EN SCHEG 
 
2.4.1 Kiel: 
De kiel bestaat uit: Het doodhout, 80 mm dik massief hout, vorm en afmetingen volgens tekening en de ballast van gietijzer. De ballastkiel moet gegoten worden met behulp van een door het Watersportverbond goedgekeurde gietmal. 
Tolerantie op de lengte maten en stralen : 
Lengte maten en stralen < 500 mm: +/- 5 mm 
Lengte maten en stralen ≥ 500 mm : +/- 10 mm 
Plaats van de kielbouten volgens tekening. Het snijpunt van de achterkant- kiel met de onderkant-kielbalk moet liggen op 2010 mm horizontaal gemeten tot aan de loodlijn vanaf boven-achterkant-dek. 
 
2.4.2 Roer: 
 
Roerblad: Massief hout of multiplex, 23 mm dik, vorm en afmeting volgens tekening. 
Roerkoning: Metaal, massief, diameter minimaal 22 mm. 
Het is toegestaan roerblad en roerkoning te voorzien van een met vezel gewapende kunststof. 
 
2.4.3 Helmstok: 
Massief hout, vorm vrij met een max. lengte van 1100 mm 
 
2.4.4 Scheg: 
Massief hout of multiplex, vorm en afmetingen volgens tekening vast gemonteerd aan de romp. 
 
2.5 RONDHOUT 
 
2.5.1 Mast: 
Houtsoort vrij, massief. In onbelaste toestand moet de mast recht zijn met een max. tolerantie ten opzichte van de hart lijn van 20 mm. 
De mast ter plaatse van de mastbout is vierkant 85 x 85 mm. Het gat voor de mastbout moet in het midden van de mast zijn aangebracht. De lengte van de mast onder hart mastbout is minimaal 200 mm en mag verjongd worden tot 65 x 65 mm. 
Vanaf 250 mm boven het hart van de mastbout moet de doorsnede van de mast rond zijn met een tolerantie op de diameter van +/- 2 mm en de volgende afmetingen hebben: 
 
a) gemeten op 250 mm boven hart mastbout moet de diameter 85 mm zijn, tolerantie plus of min 5 mm. 
 
b) gemeten op 2750 mm boven hart mastbout moet de diameter 90 mm zijn, tolerantie plus of min 5 mm. 
 
c) Tussen 250 mm en 2750 mm boven hart mast bout dient de diameter gelijkmatig verlopen. 
 
d) vanaf 2750 mm boven hart mastbout mag de mast naar boven toe gelijkmatig worden verjongd tot minimaal 60 mm. 
De mast lengte wordt gemeten vanaf hart mastbout en is inclusief beslag max. 5000 mm exclusief vaantje met bijbehorend beslag. 
Het is toegestaan de mast plaatselijk te voorzien van bescherming mits de gesommeerde totale lengte van alle aangebrachte bescherming ( anders dan d.m.v. een ongewapende coating) niet groter is dan 600 mm. Bij bepaling van de gesommeerde lengte zullen alle beschermingen beschouwd worden tussen 250 mm en 4900 mm vanaf het hart mastbout Iedere afzonderlijke bescherming mag niet langer zijn dan 400 mm en de minimale afstand tussen de afzonderlijke beschermingen moet minimaal 100 mm zijn. 
Het hart van de mastbout moet liggen op 4103 mm uit bovenachterkant spiegel op Hart Schip. 
 
2.5.2 Giek: 
Houtsoort vrij, massief rechthoekig maximaal 80 x 55 mm met afgeronde hoeken, inclusief de groef voor het opnemen van het onderlijk van het grootzeil. De giek mag niet verjongd worden. 
De lengte van de giek uit de achterkant van de mast tot het uiteinde van de giek inclusief beslag is max. 3530 mm. 
De afstand van het hart van het zeilbevestigingspunt van de halshoek gemeten uit de achterkant van de mast mag maximaal 50 mm bedragen. 
Het is toegestaan de giek plaatselijk te voorzien van bescherming mits de gesommeerde totale lengte van alle aangebrachte beschermingen ( anders dan d.m.v. van een ongewapende coating) niet groter is dan 200 mm. Bij bepaling van de gesommeerde lengte zullen alle beschermingen beschouwd worden tussen de 300 mm van af de mast en 100 mm van het uiteinde van de giek. 
De giek moet in onbelaste toestand recht zijn met een tolerantie van 20 mm. 
2.5.3 Gaffel: 
Houtsoort vrij, massief, rechthoekig in het midden 70 x 50 mm, met afgeronde hoeken, inclusief de groef voor het opnemen van het bovenlijk van het grootzeil. 
De gaffel mag vanuit het midden gelijkmatig verjongd worden naar de top tot 50 x 35 mm. 
De gaffel moet in onbelaste toestand aan de groefzijde recht zijn met een tolerantie van 20 mm. 
De gaffel moet van een houten klauw zijn voorzien welke vanaf het zeilbevestigingspunt max. 300 mm mag zijn. 
Vanuit het midden naar de klauw mag de gaffel in hoogte eveneens gelijkmatig verjongd worden, echter zodanig dat op 750 mm gemeten uit het voorste zeilbevestigingspunt de doorsnede minimaal 60 x 50 mm bedraagt. Vanaf dit punt mag de dikte van de gaffel naar de klauw toe eveneens regelmatig afnemen. 
De lengte van de gaffel gemeten vanaf het hart van het bevestigingspunt van het zeil op de gaffel bij de klauwhoek tot het uiteinde van de gaffel inclusief beslag is max. 3500 mm. 
Een verstelinrichting op het bevestigingspunt van het zeil in de klauwhoek is niet toegestaan. Het bevestigingspunt van het zeil in de tophoek mag tijdens de wedstrijd niet verstelbaar zijn. 
Indien het zeilbevestigingspunt draaibaar t.o.v. de gaffel is aangebracht, moet de lengte van de gaffel worden gemeten met het beslag van het zeilbevestigingspunt in de klauwhoek loodrecht op de gaffel. 
De maximale afstand van het bevestigingspunt van het zeil in de klauwhoek tot de onderkant van de gaffel of het verlengde daarvan, gemeten loodrecht op de gaffel, mag niet groter zijn dan 33 mm. De bevestigingspunten van de spruit aan de gaffel moeten zich bevinden op: 
a. maximaal 1300 mm gemeten vanuit het zeilbevestigingspunt nabij de klauwhoek. 
b. minimaal 2500 mm gemeten vanuit het zeilbevestigingspunt nabij de klauwhoek. 
Het is niet toegestaan de gaffel plaatselijk te beschermen anders dan d.m.v. van een ongewapende coating vanaf de klauw tot 100 mm van het uiteinde van de gaffel. 
 
2.6 RESERVE 
 
2.7 STAAND WANT, LOPEND WANT EN SCHOOTVOERING 
 
2.7.1 Staand want: 
Het staand want moet bestaan uit een stel wanten en een voorstag van staaldraad met een minimum diameter van 4 mm. De voorstag mag een lijn zijn met een diameter van 4 mm met een breeksterkte groter of gelijk aan de breeksterkte van 4 mm staaldraad. 
De voorstag mag slap gevaren worden, echter het moet d.m.v. een borging met een breeksterkte groter of gelijk aan 4 mm staaldraad, de mast overeind kunnen houden. 
Het aangrijpingspunt van de voorstag op het dek dient te liggen voor het aangrijpingspunt van de fok en achter de voorzijde van de steven. Het aangrijpingspunt, of het verlengde daarvan, van de voorstag op de mast dient boven het aangrijpingspunt van de fok te liggen. De verstelling van de voorstag mag door het dek worden gevoerd. 
De wanten moeten, d.m.v. spanschroeven of strippen, bovendeks aan de metalen wantputtings zijn bevestigd Een andere manier om de wanten te verstellen is niet toegestaan. 
De wantputtings moeten tegen de binnenkant van de huid zijn bevestigd. 
Het snijpunt van de wanten of de verlengden daarvan met buitenkant mast mag niet lager liggen dan 4300 mm vanaf hart mastbout. 
Het hartgat van de wantputting moet liggen op 3750 mm uit bovenachterkant spiegel op Hart Schip. 
 
2.7.2 Lopend want en schootvoering. 
De inrichting en het materiaal van het lopend want en de schootvoering zijn vrij, met dien verstande dat: 
 
· Het bevestigingspunt van het grondblok in de kuip moet zich bevinden t.p.v. wrang 3 en mag d.m.v. een paaltje/plateau gemonteerd zijn, waarbij het hart van de schijf van het grondblok max. 600 mm boven de kielbalk mag liggen 
 
· Het voorste aangrijpingspunt van de schoot aan de giek moet tenminste op 1830 mm. achter de achterkant van de mast zijn gelegen. 
 
· Het achterste aangrijpingspunt op de giek mag niet meer dan 30 mm van het uiteinde van de giek liggen. 
 
· Het aangrijpingspunt van de grootschoot op het dek dient bevestigd te zijn op een overloop of rail. 
 
· Het draagpunt in het leioog of blok van de fokkeschoot moet gelegen zijn op maximaal 80 mm boven het zijdek. 
 
· Het is niet toegestaan om de fokkeschoot door het dek te voeren. 
 
2.8 BESLAG 
 
Het beslag is vrij tenzij het in deze voorschriften anders is omschreven. 
Het gebruik van hydraulische, pneumatische en elektrische apparatuur is verboden. 
Het hart van het draaipunt van het lummelbeslag voor het horizontaal draaien van de giek mag zich maximaal 40 mm vanaf achterkant mast bevinden. 
De lengte van het lummel beslag vanaf achterkant van de mast is max. 300 mm. De hoogte van het lummel beslag op de mast is max. 400 mm. 
Rolfokinrichting is verboden. 
De wantputtings moeten van metaal zijn, plat afmetingen minimaal 30 x 3 mm, met een vast bevestigingspunt voor het want met een gat van max. 10 mm en een min. lengte onderdeks van 550 mm. 
Indien een neerhouder wordt toegepast, moeten een of meerdere aangrijpingspunten in de kuip max. 100 mm achter wrang 6 liggen 
Maximaal twee zelflozers zijn toegestaan 
Tussen het top beslag van de mast en het mast beslag ter bevestiging van de wanten en het aangrijpingspunt van de fok en het beslag in de mast voor de klauw val mag met elkaar verbonden zijn d.m.v. van max. twee strippen van max. 25x3 mm. Tussen het beslag van de klauwval en de mastbout mag geen verbinding zijn 
Tenzij anders is omschreven mag de lengte van het beslag op de mast en de gaffel max. 150 mm zijn en op giek max. 250 mm. 
 
2.9 VERPLICHTE INVENTARIS 
Gedurende de wedstrijd moeten aan boord zijn: 
Drijflichamen met een opwaartse kracht van min. 1700N moeten tijdens de wedstrijd op deugdelijke wijze in de boot zijn bevestigd. Van de aangebrachte opwaartse kracht dient 3/5 deel in het voorschip en 2/5 deel in het achterschip te zijn geplaatst. 
 
2.10 BIJZONDERE BEPALINGEN 
2.10.1 In plaats van de in dit reglement of in de tekeningen genoemde houtsoorten mogen andere houtsoorten worden gebruikt, mits deze overeenkomstige, voor het doel geëigende eigenschappen bezitten en schriftelijk toestemming is verkregen van het Watersportverbond. 
 
2.10.2 Met * aangegeven houtsoorten mogen niet vervangen worden door alternatieven. 
 
2.10.3 Romp en onderdelen van de boot mogen uitsluitend worden voorzien van een ongewapende bescherm verf- en/of laklaag, tenzij deze voorschriften anders bepalen. 
 
2.10.4 Onderdelen mogen i.p.v. uit massief hout, in lagen worden opgebouwd (gelamineerd). 
 
2.10.5 Het is toegestaan tussen spanten/wrangen en de huid een fillet aan te brengen met een straal van max. 20 mm. 
 
2.10.6 Het gebruik van een fokkeloet is toegestaan 
 
2.10.7 Opbergkastjes, legplankjes, banken, lade enz. mogen worden aangebracht. 
 
2.10.8 Minimale uitsparingen voor functioneel beslag en uitsparingen voor dwars doorvoeren van lijnen met een maximale gat diameter van 15 mm zijn toegestaan. 
 
Hoofdstuk G - Zeilen 
 
G.1 ONDERDELEN 
 
G.1.1 VERPLICHT 
 
(a) Grootzeil 
 
(b) Voorzeil 
 
G.2 ALGEMEEN 
 
G.2.1 VOORSCHRIFTEN 
 
(a) Zeilen moeten voldoen aan de voorschriften die van kracht waren ten tijde van de certificering 
 
G.2.2 CERTIFICERING 
 
(a) Een officiële meter van het Watersportverbond moet de zeilen certificeren d.m.v. het aanbrengen van een certificeringsmerk (zeilbutton of sticker). Dit certificeringsmerk moet worden geplaatst in de halshoek van groot- en voorzeilen en de tophoek van spinnakers. Tevens moet de officiële meter, ter plaatse van het certificeringsmerk, het zeil voorzien van zijn handtekening en de datum waarop de certificering heeft plaatsgevonden. Het verschuldigde meetloon moet worden betaald aan de officiële meter. 
 
(b) Het Watersportverbond kan één of meerdere personen bij een zeilmaker aanstellen om zeilen, die door die zeilmaker zijn geproduceerd, te meten en te certificeren in overeenstemming met een licentieovereenkomst met het Watersportverbond of in overeenstemming met de richtlijnen van de ISAF m.b.t. in-house certificering 
 
(c) Het certificeringsmerk moet permanent in het zeil bevestigd zijn, op de aangegeven plaats, en mag niet worden hergebruikt. 
 
G.2.3 ZEILMAKERS 
 
(a) Een licentie voor de fabricage van zeilen is niet vereist 
 
G.3 GROOTZEIL 
 
G.3.1 IDENTIFICATIE 
 
(a) Het zeilteken bestaat uit een cirkelboog (halve cirkel) met de boog naar beneden en met een binnenste straal van minstens 450 mm zodat het zeilnummer in de halve cirkelvormige boog geplaatst kan worden en wel zo dat de beide uiteinden van de boog en de bovenkant van het zeilnummer in een lijn liggen. Onder het midden van de boog moet een streep van 50 x 150 mm worden aangebracht. De stambreedte van de cirkelboog is 50 mm. 
 
(b) Het zeilteken en zeilnummer moeten aan weerszijden van het grootzeil worden aangebracht boven een lijn welke loodrecht op het voorlijk staat en het voorlijk snijdt op 2030 mm gemeten vanuit de halshoek. Het zeilteken en zeilnummer moeten op verschillende hoogten worden aangebracht; aan stuurboordzijde het hoogst. 
 
(c) Zeilteken en zeilnummer moeten in kleur scherp afsteken met het zeil. 
 
(d) De afmetingen van de cijfers zijn: hoogte 300 mm, breedte 200 mm, stambreedte 50 mm, onderlinge afstand 60 mm. 
 
G.3.2 MATERIALEN 
 
(a) De vezels van het doek moeten gemaakt zijn van polyester 
 
(b) Het materiaal van de zeillatten mag vrij worden gekozen 
G.3.3 CONSTRUCTIE 
 
(a) Het zeil moet een soepel zeil zijn en een enkeldoekszeil. 
 
(b) Het zeillichaam moet zijn vervaardigd van wit geweven doek. 
 
(c) Het zeil moet zijn voorzien van drie zeillatzakken in het achterlijk, waarbij de zeillatzakken het achterlijk in gelijke stukken moeten verdelen. 
 
(d) In het voorlijk van het zeil moet een staaldraad van tenminste 2 mm zijn opgenomen waarvan de uiteinden bevestigd zijn aan de ogen in hals- en klauwhoek 
 
(e) Het volgende is toegestaan: stiksels, lijm, tape, lijketouwen, gekleurde lijkebanden, perskousen, kramogen, Cunningham ogen, zeillatzaklappen, naadlappen, zeillatzak 
 
 
elastiek, vensters, tell tales, trimstrepen en onderdelen die zijn toegestaan of voorgeschreven in andere regels die van toepassing zijn. 
 
(f) Tussen de zeillatzakken mag het achterlijk hol gesneden zijn. 
 
(g) Het achterlijk moet binnen een rechte lijn blijven tussen: 
(1) het piekhoekmeetpunt en het snijpunt van het achterlijk met de hartlijn van de bovenste zeillatzak, 
 
G.3.4 AFMETINGEN 
 

Minimum

Maximum

Achterlijklengte

6200 mm

6300 mm

Voorlijklengte

2580 mm

2600 mm

Diagonaal

4070 mm

4200 mm

Kwartbreedte (m.i.v. 01-01-2013)

3300 mm

Halve breedte

2850 mm

Driekwartbreedte

3000 mm

Primaire versterking

330 mm

Secondaire versterking

Vanaf hoekmeetpunten

Voor zeillatzaklap

Voor naadlap

660 mm

200 mm

100 mm

Totaal vensteroppervlak

0,28 m2

Zeillatzaklengte

Bovenste zak

Buitenzijde

Buitenzijde (m.i.v. 01-01-2013)

Middelste zak

Buitenzijde

Onderste zak

Buitenzijde

Buitenzijde (m.i.v. 01-01-2013)

600 mm

700 mm

1000 mm

800 mm

1000 mm

Zeillatzakbreedte

Buitenzijde

50 mm

 
G.4.3 AFMETINGEN 
 

Minimum

Maximum

Voorlijklengte

4210 mm

4300 mm

Achterlijklengte

3690 mm

3800 mm

Onderlijklengte

2040 mm

2100 mm

Onderlijkzwaartelijn

4110 mm

Topbreedte

35 mm

Halve breedte (m.i.v. 01-01-2013)

990 mm

Primaire versterking

280 mm

Secondaire versterking

Vanaf hoekmeetpunten

Voor naadlap

560 mm

100 mm

Totaal venster oppervlak

0,28 m2

Onderlijkafwijking

20 mm

 
DEEL III - BIJLAGEN 
De voorschriften in Deel III zijn gesloten klassenvoorschriften. Metingen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de RvZ behalve indien daar in dit deel van wordt afgeweken. 
Hoofdstuk H - Meetdiagrammen 
Hoofdstuk I - Standaard tekeningen 
 
I.1 ALGEMEEN 
 
I.1.1 AUTEURSRECHT 
Alle boten moeten worden gebouwd volgens de door of via het Watersportverbond verstrekte standaard tekeningen, bouwbestek en klassenvoorschriften. Het kopiëren van door of via het Watersportverbond verstrekte documenten of gedeelten daarvan is krachtens de wet op het auteursrecht verboden 
 
I.1.2 PRIORITEIT 
In geval van strijdigheid tussen de standaard tekeningen en de voorschriften van Deel II, prevaleren de voorschriften 
 
I.2 STANDAARDTEKENINGEN 
blad 1 Bouwtekening, schaal 1:10, april 2000 
blad 2 Tekening spanten voorschip, ware grootte, juni 1991 
blad 3 Tekening spanten achterschip en spiegel, ware grootte, april 2000 
blad 4 Tekening roerblad en voorsteven, ware grootte, maart 1975 
blad 5 Zeiltekening, schaal 1:20, februari 1984 
blad 6 Kieltekening, schaal 1:5, februari 1998 
Hoofdstuk J - Bouwvoorschriften 
 
J.1 ALGEMEEN 
 
J.1.1 PRIORITEIT 
In geval van strijdigheid tussen de bouwvoorschriften en de voorschriften van Deel II, prevaleren de voorschriften 
 
J.2 BOUWBESTEK 
 
J.2.1 KIELBALK 
Eiken of Mahonie, 100 x 23 mm. 
 
J.2.2 BUITENKIEL 
Eiken of Mahonie, 50 mm breed. 
 
J.2.3 STEVEN 
Eiken*, 85 x 50 mm,. Zie art. 2.10.2 
 
J.2.4 SPIEGEL 
Houtsoort vrij, 23 mm dik. Het is toegestaan een dekspiegel aan te brengen. Openingen in de spiegel zijn niet toegestaan. 
 
J.2.5 SPIEGELKNIE 
Eiken of Mahonie, 23 mm dik. 
 
J.2.6 SPANTEN 
Mahonie, 23 mm dik. 
 
J.2.7 WRANGEN 
Eiken of Mahonie. T.p.v. spant 1, 7 en 8 moeten de wrangen 23 mm dik zijn. T.p.v. spant 2, 3, 4, 5 en 6 moeten de wrangen 45 mm dik zijn. De verbinding van de spanten met de wrangen mag versterkt worden door metalen versterkingshoeken, 25 x 5 mm, beenlengte 150 mm tegen de zijkant van de verbinding te plaatsen. De wrangen 3, 4 en 5 mogen 20 mm hoger zijn dan de tekening aangeeft. T.p.v. de voorste en de achterste kielbout mag een hulpwrang worden aangebracht. 
 
J.2.8 HUID 
Houtsoort vrij, één houtsoort **, latten dik 15 mm en breed 20 mm. De scheergang mag max. 80 mm breed zijn. Latten met het zogenaamde hol-bol geschaafde profiel t.b.v. de aanliggende verbinding zijn toegestaan De latten mogen worden gelijmd. 
** voor boten gebouwd/gerestaureerd voor 2008 is dit niet van toepassing 
 
J.2.9 DEKBALKEN 
Houtsoort vrij, 65 x 20 mm, desgewenst aan de einden verjongd tot 35 x 20 mm. 
 
J.2.10 MIDDENDEKBALK 
Houtsoort vrij, 100 x 15 mm of twee stuks 50 x 15 mm. 
 
J.2.11 KUIPWEGERS 
Massief hout, 30 x 20 mm. 
 
J.2.12 DEK 
Houtsoort vrij, 15 mm dik of multiplex van mahonie 10 mm dik, of multiplex van ocumé 12 mm dik. 
 
J.2.13 KUIPRANDEN / WATERKERING 
Mahonie, 15 mm dik. Hoogte boven zijdek, verticaal gemeten, aan de voorkant h.s. 100 mm, naar achteren verlopend tot min.10 mm boven dek. 
 
J.2.14 SCHUURLIJSTEN 
Houtsoort vrij, 25 x 15 mm halfrond. Het is toegestaan in de schuurlijsten voorzieningen aan te brengen om uitglijden van de bemanning te beperken. 
 
J.2.15 MASTSPOOR 
Eiken of Mahonie, 135 x 23 mm, op de spanten 6 en 7. zie 2.10.5 
 
J.2.16 MASTKOKER 
Eiken*, wangen 85 x 23 mm. zie art. 2.10.2 
Hoogte mastkoker boven bovenkant dek 300 mm. 
De mastbout moet op 250 mm boven bovenkant dek zijn aangebracht in het midden van de mastkokerwangen 
 
J.2.17 VLOEREN 
Massief mahonie of multiplex 15 mm dik, geheel gesloten strokend en aanliggend aan en spanten 2 t/m 6 en de wrangen 2 en 6 . Een antislipstof om uitglijden te beperken mag op de vloeren worden aangebracht. Het is toegestaan ter bediening van de zelflozers in de vloeren twee uitsparingen ter grote van max. 200 x 130 mm aan te brengen en tevens zijn uitsparingen toegestaan die minimaal nodig zijn voor doorvoeren en beslag. Vloeren in de kuip dienen te zijn aangebracht. Vloeren onder voor en/of achterdek, waarvan de dikte vrij is, mogen zijn aangebracht
 

Gedownload van internet.

Termine

Keine Termine